Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
CHP, CHU
functie(s) in de periode 1907-1940: lid Tweede Kamer, fractievoorzitter TK, minister, minister-president
Inhoudsopgave van deze pagina:
- Personalia
- Partij/stroming
- Hoofdfuncties/beroepen (16/17)
- Partijpolitieke functies
- Nevenfuncties (2/12)
- Opleiding
- Activiteiten
- Wetenswaardigheden
- Publicaties van/over
- Familie/gezin
- Uitgebreide versie
-
lid gemeenteraad van Rotterdam, van 12 september 1901 tot 20 februari 1908
-
lid Provinciale Staten van Zuid-Holland, van 2 juli 1902 tot 8 mei 1920 (1902-1919 voor het kiesdistrict Ridderkerk)
-
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 4 november 1907 tot 30 augustus 1921 (1907-1918 voor het kiesdistrict Schiedam)
-
lid Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, van 11 februari 1908 tot 8 mei 1920
-
burgemeester van Arnhem, van 8 mei 1920 tot 28 juli 1921 (benoemd bij K.B. van 8 maart 1920)
-
minister van Financiën, van 28 juli 1921 tot 11 augustus 1923
-
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 25 juli 1922 tot 18 september 1922
-
minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, van 4 augustus 1925 tot 8 maart 1926
-
minister van Financiën, van 8 maart 1926 tot 26 mei 1933
-
voorzitter van de ministerraad, van 8 maart 1926 tot 8 augustus 1929
-
fractievoorzitter CHU Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 28 april 1933 tot 10 augustus 1939
-
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 9 mei 1933 tot 10 augustus 1939
-
lid Provinciale Staten van Zuid-Holland, van 2 juli 1935 tot 10 augustus 1939
-
minister van Financiën, van 10 augustus 1939 tot 3 september 1940
-
minister van Algemene Zaken ad interim, van 10 augustus 1939 tot 3 september 1940
-
voorzitter van de ministerraad, van 10 augustus 1939 tot 3 september 1940
ambtstitel
-
minister van staat, van 31 augustus 1933 tot 12 november 1947 (titel ontnomen)
(in)formateurschap(pen)
-
informateur, van 19 juli 1922 tot 22 juli 1922 (geheime opdracht)
-
kabinetsformateur, van 1 maart 1926 tot 4 maart 1926
-
kabinetsformateur, van 4 augustus 1939 tot 9 augustus 1939
U ziet een selectie van de loopbaan. In de uitgebreide versie is de gehele loopbaan in te zien.
-
lid Staatscommissie inzake concentratie van scholen voor bijzonder lager onderwijs, van 4 april 1936 tot 16 december 1936
-
voorzitter Staatscommissie inzake toezicht op particuliere banken, van 7 maart 1937 tot 11 oktober 1939
afgeleide functies, presidia etc. (2/8)
-
lid Centrale Afdeling (Tweede Kamer der Staten-Generaal), van september 1933 tot augustus 1939
-
voorzitter Commissie van Voorbereiding ontwerp van wet tot heffing van een nationale inkomsten- en winstbelasting (Tweede Kamer der Staten-Generaal), 1939
U ziet een selectie van de nevenfuncties. In de uitgebreide versie is een overzicht van nevenfuncties in te zien.
als parlementariër
-
Voerde als Tweede Kamerlid vooral het woord over financiën, pensioenen, binnenlandse zaken (gemeentefinanciën, grondwetszaken), onderwijs en justitiële onderwerpen. Sprak na 1933 ook over onder meer buitenlandse zaken, het Defensiefonds, de Dienstplichtwet, de Winkelsluitingswet en de affaire-Oss.
-
Bracht in 1910 samen met Van der Molen (ARP) een initiatiefwetje tot stand tot herstel van een fout in de overgangsregeling m.b.t. de geldigheid van akten van bekwaamheid voor onderwijzers
-
Diende in 1920 met Van den Tempel (SDAP) en Treub (Vrijheidsbond) een initiatiefwetsvoorstel in inzake maatregelen tegen te zware gemeentelijke belastingdruk. Dit voorstel werd in 1921 ingetrokken.
opvallend stemgedrag (0/6)
In de uitgebreide versie is een overzicht van opvallend stemgedrag opgenomen.
als minister-president
-
Tijdens zijn tweede kabinet werd op 24 augustus 1939 de voormobilisatie en vier dagen later de algehele mobilisatie afgekondigd en op 1 november van dat jaar de staat van beleg
-
Zijn tweede kabinet nam op 13 mei 1940 het besluit om, in navolging van de koningin, uit te wijken naar Zeeland (later werd dit Groot-Brittannië). Van het vertrek van de koningin was het kabinet overigens niet op de hoogte gesteld.
als bewindspersoon (beleidsmatig) (3/4)
-
In 1928 verwierp de Tweede Kamer met 52 tegen 40 stemmen een door hem verdedigd wetsvoorstel om de invoerrechten te verhogen op huishoudelijk aardewerk, porselein en glaswerk, ter bescherming van de keramische industrie
-
Werd vanaf 1930 als minister van Financiën geconfronteerd met teruglopende inkomsten en stijgende uitgaven, met name door crisismaatregelen. Die laatste kwamen ten laste van het Leningfonds 1914. Een tijdelijk ingesteld Reservefonds was spoedig uitgeput. Ter versterking van de gewone middelen werden opcenten geheven en enkele belastingen, invoerrechten en accijnzen verhoogd. Op basis van voorstellen van de commissie-Welter werd fors gesneden in de uitgaven voor onder meer gemeenten (werklozensteun), onderwijs en salarissen. Bracht in 1931 de Wet op de benzine-accijns tot stand.
-
Voerde in 1932 samen minister Ruijs de Beerenbrouck bezuinigingen door bij de gemeenten (3% verlaging salarissen gemeentepersoneel)
als bewindspersoon (wetgeving) (3/6)
-
Bracht in 1927 de Comptabiliteitswet tot stand. Hiermee werd uitvoering gegeven aan een grondwettelijke bepaling die al in 1848 was opgenomen. De wet legde het reeds gehanteerde repressieve stelsel vast: de uitgaven werden gecontroleerd, nadat ze waren gedaan. Twistpunten tussen de Rekenkamer en de regering over een uitgave werden aan de Staten-Generaal voorgelegd. Ook de door de Rekenkamer goedgekeurde rijksrekening moet aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. Het ledental van de Algemene Rekenkamer werd teruggebracht van zeven naar vijf. De Rekenkamer mag zelf aanbevelingen doen bij vervulling van vacatures. De maximumleeftijd voor het lidmaatschap werd 70 jaar. De centrale rol van de minister van Financiën bij het opstellen van de begroting werd vastgelegd; hij krijgt de bevoegdheid om voorschriften te geven voor de inrichting van de begroting(en). Aan de miljoenennota werd een wettelijke basis gegeven.
-
Bracht in 1928 samen met minister Kan de Natuurschoonwet (Stb. 63) tot stand. Deze wet biedt eigenaren van landgoederen die onder de wet vallen, vermindering van belasting indien zij hun landgoed onderhouden. De wet heeft alleen betrekking op met bossen bezette landgoederen.
-
Bracht in 1929 samen met minister Kan de Financiële-Verhoudingswet tot stand, waarbij onder meer het Gemeentefonds werd ingesteld. De gemeentelijke inkomstenbelasting werd vervangen door een Gemeentefondsbelasting waaruit het Gemeentefonds werd gevoed. Daarnaast werden er 50 opcenten op de vermogensbelasting geheven. Ook de (gemeentelijke) forensenbelasting verdwijnt. De gelden uit het Gemeentefonds werden verdeeld op basis van vijfjaarlijks vast te stellen uitgaven voor onderwijs, politie en armenzorg en het gemiddelde inkomen per inwoner in een gemeente.
U ziet een selectie van activiteiten. In de uitgebreide versie is het gehele overzicht van activiteiten in te zien.
algemeen (3/25)
-
Na zijn terugkeer publiceerde hij - met toestemming van de Duitsers - onder meer de brochure 'De synthese in den oorlog', waarin hij pleitte voor samenleving van landen in een soort verenigd Europa
-
Zowel de publieke opinie als gezagsdragers werden na de bevrijding in zijn oordeel over hem sterk beïnvloed door het bewust (met name door Gerbrandy) geschapen negatieve beeld over zijn houding tijdens de Bezetting. Het Memorandum dat Gerbrandy in 1945 uitbracht over de Londense periode bevatte aperte onjuistheden over hem. Naast terechte verwijten over zijn soms wankelmoedige en wereldvreemde houding en zijn vertrek naar bezet Nederland werden veel feiten in zijn nadeel uitgelegd. Zo werd de suggestie dat er vredesbesprekingen met Duitsland moesten komen aan hem toegeschreven, terwijl feitelijk minister Van Rhijn dat had geopperd.
-
Naar aanleiding van zijn houding en optreden in de oorlog veroordeelde de Bijzondere Raad van Cassatie hem op 29 oktober 1947 tot 1 jaar gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tijdens het proces in eerste instantie was de niet onbevooroordeelde mr. J.A. van Hamel president, die bovendien contact had met de aanklager.
uit de privésfeer
-
Was voogd over vijf kinderen
-
Zijn zwager Ernst Voorhoeve was oprichter van de Nederlandse tak van het extreemrechtse Verdinaso (Verbond van dietse nationaal-socialisten)
anekdotes en citaten
-
Zijn werklust en behoefte om zaken zelf af te handelen, bleek uit zijn gewoonte om tot diep in de nacht door te werken, waarbij hij als laatste het departement afsloot
-
Hij kwam - weer of geen weer - altijd op de fiets en droeg daarom geen geklede jas
-
Had geen 'menselijk' contact met zijn ambtenaren. Het contact met hen verliep via een dubbelgevouwen foliovel, waarvan de rechterhelft beschreven werd
verkiezingen (3/5)
-
Werd in 1909 in het kiesdistrict Rotterdam I na herstemming verslagen door H. Goeman Borgesius (ul)
-
Versloeg in 1913 in het district Schiedam J.H. Gunning Wz. (ul)
-
Versloeg in 1917 L.L.H. de Visser (sdp)
niet-aanvaarde politieke functies (3/6)
-
lid Tweede Kamerlid, mei 1925 (benoemd in de vacature-B.J. Gerretson, maar vanwege het uiteengaan van de Kamer kon hij geen zitting nemen)
-
lid Tweede Kamer, augustus 1925 (i.v.m. benoeming tot minister)
-
vicepresident Raad van State, 1933 (geweigerd)
pseudoniemen, bij-, koos- en schuilnamen
"De rode jonkheer" (bijnaam vanwege zijn redevoeringen en publicaties)
U ziet een selectie van wetenswaardigheden. In de uitgebreide versie is een overzicht van wetenswaardigheden opgenomen.
literatuur/documentatie
-
L. de Jong, "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", deel I, 612-617
-
G. Puchinger, "Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw" (1984)
-
J. Bosmans, "Geer, jhr. Dirk Jan de (1870-1960)", in: Biografisch Woordenboek van Nederland, deel III, 181
-
H. van Osch, "Jonkheer D.J. de Geer. De teloorgang van een minister-president" (2007)
-
M. van der Kaaij, "Een eenzaam staatsman, een biografie van Dirk de Geer" (2012)
-
Onze Afgevaardigden, 1909 en 1913
Biografisch Woordenboek(en)
biografie opgenomen in het Biografisch Woordenboek van Nederland
Speciaal voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn de biografieën van alle kansrijke (volgens de peilingen) kandidaten in uitgebreide vorm raadpleegbaar op parlement.com.
Voor de overige ruim 5000 biografieën geldt het volgende:
In het digitale biografisch archief van de Stichting PDC, partner van het Montesquieu Instituut, is een uitgebreide versie aanwezig met bijvoorbeeld partijpolitieke functies, maatschappelijke nevenfuncties, parlementaire activiteiten, opleiding en wetenswaardigheden. Voorlopig is het beschikbaar stellen van uitgebreide biografieën, en/of daarop gebaseerde statistische gegevens, opgeschort. Wilt u een uitgebreide biografie inzien? Laat het ons weten als u daar belangstelling voor heeft.
Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.
De biografieën betreffen vooral de periode waarin iemand politiek en bestuurlijk actief is of was. PDC ontvangt graag gemotiveerde aanvullingen of correcties.